De uitgaven van de gemeente worden gefinancierd door interne en externe financieringsmiddelen. De interne financieringsmiddelen bestaan uit de lopende inkomsten. Onder de externe financieringsmiddelen vallen de kort- en langlopende leningen. Dat de gemeente moet lenen houdt verband met het niet synchroon lopen van inkomsten en uitgaven. In het stelsel van baten en lasten worden bijvoorbeeld investeringsuitgaven geactiveerd en worden de kapitaallasten gespreid over de levensduur van de investering en ten laste gebracht van de exploitatie.
Treasury heeft hierbij als doel een beheersing van rente- en kredietrisico’s alsmede het zoveel mogelijk beperken van de kosten van de leningen en het bereiken van een voldoende rendement op uitzettingen. De uitvoering van treasury is wettelijk geregeld in de Wet Financiering decentrale overheden (wet Fido). Op de wet Fido is verdere regelgeving gebaseerd zoals de Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (Ruddo).
Wettelijk kader
De wet Fido stelt dat gemeenten uitsluitend voor de uitoefening van de publieke taak leningen kunnen aangaan, middelen kunnen uitzetten en garanties kunnen verlenen. Eventuele uitzettingen en derivaten moeten een prudent karakter hebben, wat inhoudt dat sprake is van voldoende kredietwaardigheid van de tegenpartij en een beperkt marktrisico. Meer concreet wordt in de wet Fido geregeld dat de uitvoering van de treasuryfunctie geschiedt binnen de kaders van de kasgeldlimiet en de renterisiconorm.
De kasgeldlimiet is een grens die wordt gesteld aan de maximaal op te nemen kortlopende middelen door de gemeente. Deze limiet beoogt de budgettaire gevolgen van schommelingen in de rente op korte leningen te beheersen en is gesteld op 8,5% van het begrotingstotaal. Met een begrotingsomvang van € 496 miljoen bedraagt de kasgeldlimiet in 2017 ruim € 42 miljoen. Zaanstad probeert de kasgeldlimiet maximaal te benutten vanuit de gedachte dat de rente op de rekening-courant en kortlopende leningen doorgaans lager is dan op langlopende leningen. Daarnaast is er meer flexibiliteit als bijvoorbeeld eerder dan verwacht grote bedragen worden ontvangen.
De renterisiconorm stelt een begrenzing aan het renterisico op de langlopende leningenportefeuille en bedraagt maximaal 20% van de begrotingsomvang van het begrotingsjaar. Met een begrotingsomvang van € 496 miljoen bedraagt de renterisiconorm in 2017 € 99 miljoen. Stijgt de marktrente gedurende het jaar dan werkt dat door in maximaal 20% van de gemeentelijke langlopende geldleningen. Zoals onderstaande tabel laat zien ligt het risicopercentage op de huidige aflossingsverplichtingen in Zaanstad voor 2017 en verder beneden 20%.
(bedragen x € 1.000)
2017 | 2018 | 2019 | 2020 | |
(1) Omvang begroting | 496.322 | 448.332 | 458.567 | 437.891 |
(2) Renterisiconorm (20% van (1)) | 99.264 | 89.666 | 91.713 | 87.578 |
(3) Aflossing en renteherziening | 48.999 | 41.063 | 40.000 | 55.000 |
Huidig risicopercentage | 9,8% | 9,2% | 8,7% | 12,6% |
(4) Ruimte onder de renterisiconorm (2)-(3) | 50.265 | 48.603 | 51.713 | 32.578 |
Gezien de spreiding in de aflossingen van de leningenportefeuille in de komende jaren is de verwachting dat hier voor Zaanstad geen grote nadelige effecten uit zullen voortvloeien. Het beleid is erop gericht het risicopercentage rond 10% van de begrotingsomvang van het begrotingsjaar te houden.
Het beleid ten aanzien van treasury is vastgelegd in:
- Treasurystatuut
- Treasuryjaarplan 2017 (november 2016)
- Nota borgstellingen en verstrekken van geldleningen
Algemene ontwikkelingen 2016
In het jaar 2016 bewegen de rentestanden voor kort en lang geld zich tot nu toe onverminderd op historisch lage niveaus. De rente voor 10-jaarsleningen beweegt zich ruim onder 1 procent en kort
(< 6 maanden) geld beneden nul. In het jaar 2017 wordt behoudens € 20 miljoen in 2015 voorgefixeerde langlopende herfinancieringen getracht optimaal gebruik te maken van de lage rentestand. Dit betekent continuering van het beleid de kasgeldlimiet maximaal te benutten en bij overschrijding daarvan te kiezen voor vastrentende langlopende leningen met looptijden tussen 1 en 10 jaar.
Afhankelijk van de looptijden van de leningen wordt sinds het begin van de kredietcrisis (half 2008) door de kredietverstrekker een liquiditeitsopslag toegepast. Deze zijn in 2016 voor langere looptijden lager geworden. Voor rente-typisch kort geld is al enige tijd sprake van negatieve rentetarieven. Omdat voor het deel van de leningenportefeuille dat wordt afgedekt met interest rate swaps rente-typisch kort geld wordt aangetrokken wordt geprofiteerd van de rente (zonder opslag) die vergoed wordt vanuit de swap. Het gebruik van derivaten is, zoals in 2010 door de raad besloten, aan een maximum gebonden van 20% van de totale leningenportefeuille bij aanvang van het jaar. In 2017 vervalt de eerste rente-swap. Te zijner tijd wordt bezien of een nieuwe interest rate swap met een looptijd van 10 jaar ter vervanging van deze swap tot de mogelijkheden behoort. Belangrijkste reden hiervoor is om de liquiditeitsopslag op het alternatief (een langlopende lening) te vermijden.
Financieringsbehoefte
De financieringsbehoefte voor de komende vier jaar is weergegeven in de onderstaande tabel. In 2017 en 2018 ligt de (her)financieringsbehoefte gemiddeld rond de € 45 miljoen per jaar. De aflossingen op langlopende leningen (categorie financiering) bedragen de komende vier jaar ruim
€ 185 miljoen. Er is voor het jaar 2017 al € 20 miljoen aan langlopende leningen geherfinancierd.
Grafiek I: Financieringsbehoefte 2017-2020 (bedragen x € mln) (- zijn uitgaven)
Voor het meerjareninvesteringsplan (MIP) wordt, op basis van ervaringen opgedaan in de afgelopen jaren, voor de komende jaren uitgegaan van een realisatie van rond 75%. Op basis van dit gegeven wordt ten behoeve van de raming van de ontwikkeling van de financieringsbehoefte voor de uitgaven zoals voorzien in het MIP gewerkt met een minimum- en maximumscenario van 70% respectievelijk 85% realisatie van de investeringsuitgaven. Voor de grondexploitaties wordt gewerkt met een nulraming. Hiervoor worden bedragen pas in de liquiditeitsplanning meegenomen zodra hierover voldoende zekerheid bestaat. Ten behoeve van eventuele financieringsbeslissingen in de toekomst wordt het minimumscenario (70% realisatie van het MIP) als uitgangspunt genomen. Gedurende het jaar wordt aan de hand van de werkelijke ontwikkeling van de inkomsten en uitgaven de ontwikkeling van de financieringsbehoefte geactualiseerd.
Grafiek II: Ontwikkeling leningenportefeuille 2017-2020 (bedragen x € mln)
De ontwikkeling van de bestaande leningenportefeuille tendeert de komende jaren op basis van de huidige ramingen naar € 500 miljoen. Hierbij wordt opgemerkt dat hier nog geen rekening is gehouden met investeringen vanuit het Transformatiefonds. Het aandeel van langlopende leningen is door het gebruik van swaps om renterisico's af te dekken een kleiner deel gaan uitmaken van de totale financieringsbehoefte van de gemeente. Onder de swaps worden rente-typisch kortlopende leningen (kasgeld of roll-over leningen) aangetrokken.
Wijzigingen Besluit Begroting en Verantwoording (BBV)
Met ingang van 2017 zijn er wijzigingen in de BBV van kracht. De toerekening van de rente in de begroting is een belangrijk aandachtspunt. Een aantal stellige uitspraken door de commissie BBV in de “Notitie Rente 2017” is hieronder weergegeven:
- Als er een rentevergoeding over het eigen vermogen wordt berekend, dan is deze vergoeding maximaal het rentepercentage dat is gebaseerd op het gewogen samenstel van de externe rentelasten over de lang en kort aangetrokken financieringsmiddelen.
- Het toerekenen van rente aan de taakvelden vindt plaats via het taakveld treasury.
Voor beide bovenstaande punten is dit in Zaanstad al een gangbare handelswijze.
Daarnaast adviseert de Commissie BBV in dezelfde notitie om:
- Een renteschema in de paragraaf financiering van de begroting en jaarstukken op te nemen. Hiermee wordt inzicht gegeven in de rentelasten, externe financiering, het renteresultaat en de wijze van rentetoerekening.
- Alhoewel in het BBV de mogelijkheid vooralsnog blijft bestaan een rentevergoeding (of een vergoeding voor de inflatie) over het eigen vermogen te berekenen en deze door te belasten aan de taakvelden, adviseert de Commissie BBV vanwege het verlangde inzicht, de eenvoud en transparantie deze systematiek niet (meer) toe te passen.
Onderstaand het renteschema uitgewerkt voor het begrotingsjaar 2017.
SCHEMA RENTETOEREKENING: | |||
a | Externe rentelasten lang/kort OG | 14.386 | |
b | Externe rentebaten | 1.495 | |
Totaal door te rekenen externe rente | 12.891 | ||
MINUS: | |||
c | Rente aan grexen door te berekenen | -136 | |
Toerekening objectfinanciering | |||
-136 | |||
SALDO door te rekenen externe rente | 12.754 | ||
PLUS: | |||
d1 | Rentevergoeding over EV | 3.198 | |
d2 | Rentevergoeding over Voorzieningen CW | - | |
Bedrijfsvoeringslasten / kosten betalingsverkeer | 103 | ||
3.301 | |||
Totaal aan taakvelden toe te rekenen rente | 16.056 | ||
OMSLAGPERCENTAGES: | |||
Boekwaarde relevante/integraal gefinancierde activa | 637.689 | ||
Uitkomst aan taakvelden toe te rekenen percentage | 2,52% | ||
Omslagpercentage moet minimaal zijn: | 2,50% | ||
Omslagpercentage mag maximaal zijn: | 3,00% | ||
Gehanteerd omslagpercentage | 3,00% | ||
Afwijking gehanteerd omslag-% t.o.v. uitkomst-% | 0,48% | ||
RENTERESULTAAT: | |||
e | De werkelijk aan taakvelden toegerekende rente | 19.131 | |
f | Renteresultaat taakveld treasury | 3.075 |
Externe ontwikkeling
De rente voor nieuwe financiering werkt door in de bepaling van de interne rekenrente (het omslagpercentage) en het verwachte financieringsresultaat in de komende jaren. De ontwikkelingen op de geld- en kapitaalmarkt spelen daarbij een belangrijke rol en zijn voortdurend onderwerp van aandacht.
Rekenrente en renteresultaat
De gemeente Zaanstad hanteert het systeem van integrale financiering. Dit wil zeggen dat er niet noodzakelijk een direct verband bestaat tussen een individuele investering en de financiering van deze investering. Het totale rentesaldo wordt daarom omgeslagen over alle activa. De rekenrente is gebaseerd op de omslagrente en wordt voor 2017 naar beneden bijgesteld van 3,5% naar 3,0%. Door de lagere rekenrente vallen de kapitaallasten op de programma’s lager uit wat resulteert in een minder hoge stijging van lasten voor de burger (met name rioollasten).
De gemiddelde rente over de totale langlopende leningenportefeuille (inclusief swaps) begin 2017 bedraagt 3,2%. Het verschil tussen de toegerekende rekenrente aan de programma’s en de werkelijk betaalde rente aan het einde van het jaar, wordt het renteresultaat genoemd. Het renteresultaat komt ten gunste van de exploitatie. Het werkelijke renteresultaat is mede afhankelijk van werkelijk te betalen rente gedurende het jaar.
Portefeuille leningen en derivaten
Afsluiten van nieuwe geldleningen
In 2015 is voor 2017 al een tweetal herfinancieringen ingevuld met een looptijd van 22 jaar voor in totaal € 20 miljoen. Voor 2017 kan de financieringsbehoefte met relatief korte looptijden (5 jaar of korter) worden ingevuld, hiermee wordt gebruik gemaakt van de momenteel zeer lage rentestanden.
Tabel I: Verloop opgenomen vaste leningen (bedragen x € 1.000)
Opgenomen | Gemiddelde rente | |
Stand per 1 januari 2017 | 439.000 | 3,20% |
Verwachte stand per 31 december 2017* | 410.000 | 3,09% |
Aflossingen in 2017 | 49.000 |
*: zonder nieuwe leenbehoefte en inclusief € 20 miljoen reeds afgesloten leningen voor 2017
De huidige leningenportefeuille bestaat voor het grootste deel uit vastrentende leningen met een gedurende de looptijd gelijkblijvende hoofdsom (zogenaamde fixe–leningen). Dit zijn leningen die niet tussentijds aflosbaar zijn. Daarnaast is er voor € 94 miljoen aan kasgeldleningen in opgenomen die vanwege de koppeling aan de lopende swaps als rente-typisch lang worden gezien. Het rente-risico hiervan is tevens afgedekt door de swaps.
Swaps
Voor een deel van de leningenportefeuille is het renterisico afgedekt met behulp van interest rate swaps. In de afgelopen jaren is een deel van de lange vastrentende leningen vervangen door leningen met rente-typisch korte looptijden die overeenkomen met de renteherzieningen van de interest rate swaps. De swaps verplichten Zaanstad gedurende de looptijd van de swap tot het betalen van vaste rente. Daar staat een te ontvangen korte rente tegenover waarmee de rentelasten van de variabel rentende leningen kunnen worden betaald. De interest rate swaps vormen in combinatie met de af te sluiten leningen met rente-typisch korte looptijden een gesloten positie (100% hedge). De swaps kennen geen margin-calls in geval van negatieve marktwaarde en worden uitsluitend gebruikt om renterisico af te dekken.
Tabel II: Verloop hoofdsom swaps (bedragen x € 1.000)
Opgenomen | Gemiddelde rente | |
Stand per 1 januari 2017 | 94.000 | 3,50% |
Verwachte stand per 31 december 2017* | 82.000 | 3,33% |
Garanties en borgstellingen
De aandacht van de gemeente Zaanstad voor (krediet)risicomanagement komt onder andere tot uiting in de “Nota borgstellingen en verstrekken van geldleningen”, die in 2011 door het college is vastgesteld. Aanvragen van belanghebbenden voor borgstellingen worden aan de hand van deze nota beoordeeld en beheerst. Dit heeft tot doel om de risico’s voor de gemeente vanwege borgstellingen en garanties te beheersen en te verminderen. De gemeente blijft zich terughoudend opstellen als het gaat om het afgeven van garanties en borgstellingen teneinde de risico’s die op de gemeente kunnen worden afgewenteld te verkleinen en beperken. De totale borgstelling (exclusief WSW) bedraagt eind 2016 een kleine € 100 mln.
Achtervang WSW
Het grootste deel van de borgstellingen bestaat uit leningen aan woningcorporaties met geborgde leningen van het WSW (Waarborgfonds Sociale Woningbouw). Deze bedroegen eind 2015 ruim
€ 800 mln. De achtervang van het Rijk (50%) en de gemeenten (50%) is het sluitstuk van de zekerheidsstructuur binnen het borgstelsel. Deze zekerheidsstructuur maakt het mogelijk dat corporaties met voordelige financiering sociale volkshuisvesting kunnen realiseren.
WSW neemt de betaalverplichtingen voor een lening (de ‘dienst der lening’) over wanneer een corporatie de rente en aflossing op een door WSW geborgde lening niet meer kan betalen. Alleen als WSW deze betaalverplichtingen niet uit de overige buffers in de zekerheidsstructuur (waaronder obligoverplichtingen van alle andere corporaties en saneringssteun) kan voldoen, moeten Rijk en gemeenten bijspringen. Op grond van hun rol als achtervanger moeten zij in dat geval renteloze leningen aan WSW verstrekken, en wel onder de volgende afspraken:
• Het Rijk verstrekt in alle gevallen de helft (= 50%) van de renteloze leningen.
• De zogenoemde “schadegemeenten” verstrekken samen een kwart (= 25%) van de renteloze leningen. De schadegemeenten zijn de gemeenten die vermeld zijn in de leningen waarvoor WSW de betaalverplichting overneemt.
• Alle gemeenten die achtervanger zijn van WSW (met inbegrip van de schadegemeenten) verstrekken samen het resterende kwart (= 25%) van de renteloze leningen.
WSW is nog nooit aangesproken op de borg en schat het risico van de gemeenten en het Rijk in als zeer klein, of zelfs theoretisch. De systematiek voor het meten en bewaken van het risico op de bestaande borgstelling door het WSW is afgelopen jaren verder aangescherpt.